Hij krijgt nog regelmatig brieven van wielerfans. ‘Aan Theo Middelkamp, wereldkampioen.’ De summiere informatie volstaat om ze bij hem thuis in Kieldrecht bezorgd te krijgen. Het liefst stuurt hij een foto met handtekening terug. Wereldkampioen ben je voor het leven.

Soms ook wordt hij gebeld. Laatst nog: of hij aanwezig kon zijn bij de herdenking van Binda en Girardengo, de grote Italiaanse kampioenen van voor de oorlog. Drie jaar geleden had hij ineens een naaste van Gino Bartali aan de lijn. De campionissimo van weleer voelde zijn einde naderen en wilde nog één keer de man spreken met wie hij mooie duels had uitgevochten in de Tour. Bartali huilde alleen maar toen hij zijn stem hoorde.
De ogen van Theofiel Middelkamp (Nieuw-Namen, 1914) lichten op. ,,Het is spijtig dat wij zo ver uit elkaar woonden. ’t Is toch wreed!” Niets dan slechte tijdingen hebben hem de laatste jaren bereikt. De dood van Rik van Steenbergen, bijvoorbeeld. ,,Ik heb gelijk Guillaume (Lomme Driessens, de voormalige ploegleider) gebeld. ‘Guillaume, word wakker want ik heb nieuws!’ Wel, hij verschoot ervan. Op de begrafenis heb ik nog met de vrouw van Briek Schotte gepraat. Wat denkt u? Ook dood. Net als Wim van Est. Al mijn kameraden zijn de pijp uit. ’t Is rap gegaan.”
Zelf lijkt hij onverwoestbaar te zijn. Middelkamp is, zo zegt hij zelf, een kind van gezonde ouders. Daarom was hij ook zo’n sterke wielrenner. Ook zijn geheugen werkt nog goed. Een omnium in Firenzola (Italië) tegen Coppi, Bartali en Koblet: Middelkamp weet precies wanneer het was en hoe hij ze klopte. Niet al zijn overwinningen kan hij zich nog voor de geest halen, maar dat zou ook onbegonnen werk zijn voor een renner die tussen 1934 en 1951 meer dan honderd koersen won.
Veel criteriums, vooruit. Middelkamp ging niet voor niets de geschiedenis in als de ‘koning van de kermiskoersen’. Hij reed altijd voor het geld, had vrede met een tweede plaats als die hem meer opleverde dan de zege. ,,Van eer kun je niet eten”, was zijn overtuiging.
In 1945 was hij internationaal zegekoning met 25 overwinningen. ,,Ik won eens drie koersen in een week, op zaterdag, op maandag en op donderdag. Over de hele maand won ik er elf.” Datzelfde jaar werd Middelkamp nog acht keer tweede en vier keer derde. Allemaal verkocht? Hij lacht. ,,Als ik nu reed, verdiende ik een miljard!”
Middelkamp, achter Zoetemelk, Janssen, Kuiper en Raas vijfde in Jean Nelissens tophonderd van de eeuw, was de eerste Nederlander die een Touretappe won en de eerste Nederlandse wereldkampioen. Hij won de zevende rit (Aix-les-Bains – Grenoble) in de Tour de France van 1936 na een helse tocht over de Alpencols, die hij voor het eerst in zijn leven bedwong, en eindigde als 23e in het algemeen klassement. Ook in de zevende etappe in 1938 (Bayonne – Pau) was hij de snelste sprinter van een selecte vluchtgroep.
In 1934, 1938, 1943 en 1945 was hij Nederlands kampioen op de weg, in 1948 en 1950 ook op de baan. Al in 1936 werd hij derde op het WK in Bern. In 1947 pakte hij de wereldtitel in Reims en in 1950 werd hij in Moorslede nog eens tweede achter Briek Schotte. ,,Het wereldkampioenschap was de mooiste overwinning, nietwaar Fiel?”, vraagt Fons Bleijenberg, die zich heeft ontfermd over Middelkamp en er mede voor heeft gezorgd dat de voormalige kluizenaar zich na jaren van zelfverkozen isolement weer onder de mensen begeeft. Middelkamp schudt van nee. ,,Op Kieldrecht winnen was mijn genot.” Hij deed het zeven keer.
Andere wedstrijden deden hem weinig. ,,Het koersen interesseerde me niet, zot ben ik er nooit op geweest. In 1946 verspeelde ik de wereldtitel in Zürich door een defect aan mijn derailleur. Ik heb er geen traan om gelaten. Ik zag mannen die stonden te schreeuwen als ze wereldkampioen waren geworden. Voor mij was het gewoon een koers als alle andere. Ik reed niet voor de eer of om de man te zijn, ik reed omdat ik wilskracht had. Wat een ander kon, wilde ik ook kunnen. Maar liever was ik voetballer geworden.”
De regenboogtrui heeft hij niet meer. ,,Voor een snotneus die wint, staat tegenwoordig de gemeente op z’n kop. Toen ik wereldkampioen werd en thuiskwam, heb ik geen mens gezien.”
Middelkamp foetert graag over het gebrek aan erkenning in eigen land. ,,Recht uit het hart: ik ben meer Hollander dan Belg. Maar mijn vaderland heeft mij altijd laten zitten. Ik wilde in 1998 naar het WK in Valkenburg, maar ze moesten mij niet. Vier keer kampioen van Holland, twee keer op de piste, wereldkampioen, winnaar in de Tour en ik was niet belangrijk genoeg. Later belden ze om het goed te maken. ‘Jullie kunnen mijn kloten kussen!’, heb ik gezegd. Bij de Nederlandse wielerunie kennen ze nog geen tube uit een band.”
De Ronde van Nederland beviel hem evenmin. Middelkamp deed mee in 1949 en 1950, toen hij zijn ploeggenoot Henk Lakeman aan de eindwinst hielp. ,,Hij zat zo dood als een pier. ‘Jij moet voor mij rijden!’, riep hij. ‘Dan moet je betalen’, zei ik. Ik heb ‘m in het Olympisch Stadion over de streep geholpen. Toen heb ik heel veel geld verdiend.”
Later werd hij na een uit de hand gelopen ruzie met Gerrit Schulte voor drie maanden geschorst. ,,De goeien reden altijd tegen elkaar in de Ronde van Nederland, maar ik had het natuurlijk weer gedaan.”
Zijn scherpe finish was Middelkamps handelsmerk. ,,Boem! Tempo rijden tot aan de meet en u niet laten pakken. Er zijn maar weinig coureurs die dat ook hebben gekund. Alleen Jo de Roo – en Coppi. Die kon tempo rijden, dat is nooit meer gezien! Hij drogeerde, maar dat zijn mijn gedachten. Hij is toch vroeg gestorven?”
Coppi, icoon uit een tijd die nooit meer weerkeert. ,,Geef mij de dertiger jaren maar terug”, mijmert Middelkamp. ,,Mijn buren heb ik in 27 jaar tijd twee keer gesproken. Een knikje en dat is het. De vriendschap van de mensen is weg, ze lopen door zonder je aan te spreken. Vroeger stonden we de hele avond buiten met elkaar te praten, nu zit iedereen achter dat ding (de televisie). Van de 47 cafés zijn er hier zeven overgebleven.”
,,’t Is zo’n schone wereld geweest. Overal was vriendschap, de mensen waren even rijk. Brood, een pint bier, een stuk chocolat, de cinema, alles voor één frank. Als nu iemand een auto van 100.000 gulden koopt, moet de ander er één van 200.000 gulden hebben. Mannen met een Mercedes, ik snap de hoogmoed niet. De wereld is verpest door auto’s en fabrieken. En door vliegtuigen, die zijn helemaal slecht voor onze gezondheid.”
,,In 1951 reed ik mijn laatste koers. De vrouw was ziek geworden, ik heb mijn contracten afgewerkt en ben gestopt. Ik had geld genoeg. We hebben een huis gebouwd en er zeven maanden samen in gewoond. Toen is ze begraven. Daar had ik me bij neer te leggen. Ik heb een dochter verloren op jonge leeftijd, zij was mijn rijkdom. Mijn vrouw heeft een misval (miskraam) gehad, ook een meisje. Als Hij mij nodig heeft, dan mag Hij gerust komen, zelfs vanavond nog. Ik heb genoeg miserie gehad. Ik ben maar van één ding benauwd: alleen dood te gaan. Wat als me iets overkomt en ik kan niemand bellen? Ik wil niet alleen liggen sterven, niet de hele nacht liggen kermen zonder dat ik hulp kan halen. Maar als ik naar een rusthuis ga, doe ik mijn huis niet weg. Ik ga elke dag terug.”
Hij neemt een hap van zijn maaltijd, die dagelijks wordt verzorgd door de Vlaamse variant van Tafeltje Dekje, en wijst naar de hometrainer in de hoek van de keuken. ,,Eén keer per maand zit ik nog op het fietsje. Na vijf minuten ben ik het alweer beu. Ik ben versleten.” Ook daar heeft hij zich bij neergelegd.
Wensen en verlangens zijn voorgoed vervlogen, en lang niet allemaal zijn ze uitgekomen. ,,Ik heb spijt dat ik nooit met Merckx heb gekoerst”, bekent Middelkamp. ,,Ik heb hem later één keer een hand mogen geven, maar hij kende mij niet.”

Sven Remijnsen
Gepubliceerd in: PZC (2003)